Aan
kathedralen
is eeuwen gebouwd en steeds weer verder gebouwd,
maar ook een simpel tuinmuurtje kan ook niet altijd in één keer afgemaakt worden.
Hoe zorg je dan dat het later toe te voegen
metselwerk
naadloos aansluit? De staande tand is de gebruikelijke oplossing:
de muur eindigt tijdelijk (althans dat is de bedoeling) met allemaal
stootvoegen
boven elkaar. Of beter: bijna boven elkaar,
want ieder bij metselverband verspringen de stootvoegen per laag. De staande tand ziet er dan ook uit
als een kartelrand van terugliggende
koppen
en uitstekende
strekken.
Wanneer in een muur een breuk ontstaat door een
verzakking,
zal deze meestal vooral het patroon van de stoot- en
lintvoegen
volgen;
de
bakstenen
zijn harder en breken pas in heel ernstige gevallen. Bij een verticale
breuk kan dat voorkomen, er is dan geen sprake van een staande tand. In veel gevallen zal
een breuk de vorm van een trapje vertonen: dat is de
vallende tand.
De meeste staande tanden die vandaag de dag te zien zijn, danken hun bestaan aan een restauratie:
de architect vertelt zo dat hier naar zijn mening iets verdwenen is of bijgebouwd had moeten worden.
Vaak klopt dat.
Tekst: Jean Penders, 05-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders